LIEFDE VAN EN VOOR HET LOT
Al op de middelbare school was Hedwig geïntrigeerd door Friedrich Nietzsche. Ze schreef haar masterscriptie over zijn begrip amor fati en ging daar vervolgens op door in haar proefschrift. In tegenstelling tot wat andere filosofen tot nu toe dachten, ontdekte ze dat Nietzsche zijn liefde voor het lot niet van de Stoïcijnen kán hebben. Volgens Hedwig kan Nietzsche ons in deze tijd van fake-nieuws inspireren om niet voor de feiten weg te lopen.
Al op de middelbare school schreef ik mijn profielwerkstuk over het apollinische en dionysische bij Nietzsche. Ik was als puber erg geïnteresseerd in emoties – dat ben ik nog steeds. Wat zijn emoties? Hoe ga je ermee om? Hoe beteugel je ze? Een paar jaar later gaf ik op mijn oude middelbare school een gastles over deugdenethiek, het thema van het eindexamen filosofie. Daar hoorde een boekje van de Nijmeegse hoogleraar Paul van Tongeren bij. Zijn benadering van de stof sprak mij enorm aan. Hij bleek ook veel geschreven te hebben over Nietzsche, die mij ook na de middelbare school bleef intrigeren.
Van Tongeren heeft mij uiteindelijk op het spoor van de amor fati gebracht. In zijn boek A Reinterpretation of Modern Culture (1999) beweert hij dat Nietzsche dat begrip waarschijnlijk van de Stoïcijnen heeft. En inderdaad, ook al is Nietzsche de eerste die de term amor fati gebruikt, op het eerste gezicht heeft het begrip veel weg van het Stoïcijnse ‘leven volgens de natuur’.
Ik ben hierop doorgegaan in mijn masterscriptie Fate’s love. Ik kwam tot de ontdekking dat je die term op twee manier kunt lezen: het kan de liefde voor het lot zijn, maar ook de liefde van het lot. Fati kun je opvatten als een genitivus subjectivus én als een genitivus objectivus, echt iets voor een classicus om zoiets te bedenken. Alles wordt dan lot, inclusief Nietzsche zelf en de plek die hij voor zichzelf in de wereldgeschiedenis ziet en met passie omarmt. De liefde wordt dan als het ware wederkerig en gaat van lot tot lot. Het onderscheid tussen die twee soorten genitivus speelt ook nog een rol in mijn proefschrift.
Groots en meeslepend
Voor mijn promotieonderzoek ben ik nog dieper in de materie gedoken. In totaal valt de term amor fati slechts tien keer in het hele oeuvre van Nietzsche. Toch gaat het om een belangrijk begrip, het staat nooit in een bijzinnetje of ergens tussen haakjes. Zeker in Ecce homo (1888) gaat het om iets groots en meeslepends. Nietzsche ziet zichzelf als het grote ‘ja’, als het antwoord op het ‘neen’ van het christendom tegen de wereld. Hij is zelf een noodlot geworden en affirmeert de hele geschiedenis, inclusief het nihilisme van het christendom.
“Nietzsche moedigt ons aan niet weg te zinken in een eigen fantasiewereld en onze eigen ‘waarheid’ onder de loep te nemen.”
Maar in 1882, als Nietzsche de term voor het eerst laat vallen in De vrolijke wetenschap, is hij daar nog helemaal niet mee bezig. Hij worstelt dan met de vraag hoe we kennis kunnen vergaren. Hij is er net achter dat onze zintuigen erop gericht zijn om te overleven, ze zijn niet toegerust voor waarheidsvinding. Alles wat wij voor waar houden, is alleen maar waar omdat het ons in staat stelt te leven. Het drama met de zintuigen speelt rond 1879. Nietzsche is dan op zoek naar manieren om hiermee om te gaan en even lijken de Kunstgriffen van de Stoïcijnen voor hem een oplossing. Volgens een van die Stoïcijnse ‘trucjes’ moet je je dagelijks voorstellen dat alle dingen die je belangrijk vindt er niet meer kunnen zijn. Als je kind dan bijvoorbeeld echt dood gaat, ben je minder van slag, want je weet dat dit soort dingen gebeuren. Maar nog voor Nietzsche het begrip amor fati introduceert, verwerpt hij die Stoïcijnse onthechting. Hij gaat de Stoïcijnen steeds vaker ‘koud’ en ‘standbeeldachtig’ noemen.
Boos, bang of blij
De amor fati van Nietzsche uit 1882 heeft dus niets met de onthechting van de Stoa te maken, maar met het accepteren van het feit dat hij een denker is, ook al zijn wij mensen niet toegerust om kennis te vergaren. Het enige wat hij als denker kan doen, is vanuit zoveel mogelijk emotionele perspectieven de wereld benaderen en die verschillende perspectieven op elkaar laten botsen. Als je boos bent, ziet de wereld er nu eenmaal heel anders uit dan als je bang of blij bent.
Ik verschil dus van mening met collega’s die eerder over de amor fati bij Nietzsche hebben geschreven. Volgens hen dacht hij in die periode vooral over het goede leven na, maar dat klopt niet, het gaat hem vooral om kennis, om waarheid. Zijn boek heet toch niet voor niets De vrolijke wetenschap.
Zelf heb ik uiteindelijk meer met het onderzoekende, experimenterende van de vroegere Nietzsche dan met de bombastische, boze en krachtige figuur uit de latere periode. Uit die megalomane tijd stammen ook zijn populaire werken zoals Ecce Homo en De Antichrist. In het vroegere werk is hij nog niet zo zeker van zichzelf. Dat is ook nog meer onontgonnen gebied, wat voor mij als filoloog interessanter was. Het is echt een kwestie van lezen, herlezen en nog eens herlezen geweest, uitpluizen en nog eens uitpluizen.
Ook als mens denk ik dat je uiteindelijk meer aan de vroege Nietzsche hebt. De boodschap van zijn amor fati van toen is nog steeds actueel: face the facts! In deze tijd van fake-nieuws zijn we het bijna normaal gaan vinden dat iedereen zijn eigen ‘waarheid’ heeft. Nietzsche moedigt ons aan niet weg te zinken in een eigen fantasiewereld en onze eigen ‘waarheid’ onder de loep te nemen.
This post is also available in: English