JOB DE GREFTE (1989)

JOB DE GREFTE (1989)

Job de Grefte studeerde bedrijfskunde en filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn bachelor in beide studies, koos hij voor een master en vervolgens een PHD in de wijsbegeerte. "In de bedrijfskunde vind ik het hele concrete leuk, in de filosofie juist het hele abstracte. Dat trekt me net iets meer." Op 7 september 2017 promoveerde hij aan de RUG.

WAAROM PLATO VOORLOPIG WEER GELIJK HEEFT

Ruim veertig jaar geleden schreef Edmund Gettier een paper dat de kennistheorie op zijn grondvesten deed schudden. Gettier zette de klassieke opvatting van kennis, die sinds Plato in zwang was, op losse schroeven. In zijn proefschrift stelt Job de Grefte die opvatting weer veilig, door theorieën aan elkaar te koppelen en (tegen)voorbeelden te ontrafelen. Dat is niet alleen leuk, maar ook belangrijk: ‘Wat is kennis?’ is volgens Job misschien wel de meest fundamentele vraag van de filosofie.

De klassieke filosofische opvatting van kennis vind je al in de dialogen van Plato. Volgens die definitie moet kennis aan drie voorwaarden voldoen: je moet (a) een overtuiging hebben, die (b) waar en (c) gerechtvaardigd is. Neem de overtuiging dat de aarde rond is. Die overtuiging is waar, maar stel dat ik geen goede redenen voor die overtuiging heb, dan kan ik niet zeggen dat ik weet dat de aarde rond is.
In 1963 schoffelde Edmund Gettier deze klassieke opvatting van kennis in slechts drie pagina’s onderuit. Hij toonde aan dat zelfs als je goede redenen voor een overtuiging hebt, die nog steeds per toeval waar kan zijn en dus niet gerechtvaardigd is. Zijn paper leverde honderdduizenden pagina’s aan commentaren op.

In het filosofisch debat dat ik aantrof, vond ik enerzijds een vrij gedetailleerde analyse van wat kennis is, en anderzijds vrij ongenuanceerde claims dat kennis niet compatibel is met toeval. Ik heb uitgeplozen wat de relatie is tussen toeval en die derde voorwaarde voor kennis, de zogeheten rechtvaardigheidsconditie.

Kippenslachterij

Sommige filosofen maken een onderscheid tussen objectieve en subjectieve vormen van toeval. Dat verschil kun je uitleggen aan de hand van het werk van chicken sexers, een beroemd voorbeeld uit de analytische filosofie. In kippenslachterijen scheiden zij de jongens- van de meisjeskuikens. Dat schijnt een tamelijk betrouwbaar proces te zijn. Na verloop van tijd doen die sexers dat met 80 à 90 procent kans op een goed resultaat. Toch hebben ze geen idee hoe ze dat doen. Uit onderzoek is gebleken dat ze dat onder meer op basis van geur doen, maar de sexers zelf hebben daar geen flauw benul van. Vanuit hun perspectief, dus subjectief gezien, is het een kwestie van toeval dat ze tot ‘ware overtuigingen’ komen over het geslacht van de kuikens. Maar gezien het resultaat, is dat objectief gesproken niet het geval.
Welnu, die twee soorten toeval heb ik gekoppeld aan het debat tussen de zogeheten externalisten en internalisten over de rechtvaardiging van kennis. Externalisten rechtvaardigen kennis met zaken buiten je eigen schedel, internalisten met mentale toestanden.

“Het hele abstracte nadenken, tegenvoorbeelden en gedachtenexperimenten verzinnen en analyseren, vind ik allesbehalve saai.”

Objectief toeval verbind ik aan de positie van de externalisten. Een overtuiging is objectief toevallig, als de methode die je gebruikt om tot je overtuiging te komen weliswaar een ware overtuiging produceert, maar makkelijk tot een onware had kunnen leiden. Stel, je koopt een lot en gokt dat je gaat winnen. Als dit waar blijkt te zijn, is je overtuiging slechts toevallig waar, omdat je methode – gokken – makkelijk een onware overtuiging kan opleveren.
Subjectief toeval koppel ik aan de internalisten. Een overtuiging is subjectief toevallig als jouw methode vanuit jouw eigen, subjectieve perspectief makkelijk een onware overtuiging had kunnen produceren. Neem de chicken sexers: omdat zij zelf niet weten of hun selectiemethode betrouwbaar is, had die methode vanuit hen gezien zomaar een onware overtuiging kunnen produceren.
In mijn proefschrift beargumenteer ik dat je pas van kennis kunt spreken als je beide vormen van toeval uitsluit, dus zowel een externalistische als een internalistische rechtvaardiging van je overtuiging hebt.

Smith en Jones

Terug naar het beroemde paper van Gettier. Hij verwierp de traditionele opvatting van kennis met een aantal tegenvoorbeelden die laten zien dat rechtvaardiging niet een voldoende garantie voor kennis biedt. Een van die voorbeelden gaat over de collega’s Smith en Jones, die beiden op een hogere functie hebben gesolliciteerd. Smith loopt op een dag langs het kantoor van zijn baas en hoort hem aan de telefoon vertellen dat Jones promotie krijgt. Nu heeft Smith eerder op de dag gezien dat Jones tien muntjes in zijn broekzak had. Op basis daarvan komt hij tot de overtuiging dat degene die de baan krijgt, tien muntjes in zijn zak heeft. Gegeven de goede redenen van Smith – dat hij zijn baas heeft gehoord, dat hij die muntjes heeft gezien – lijkt zijn overtuiging gerechtvaardigd te zijn.
Maar goede redenen kunnen misleidend zijn: later blijkt dat Smith het verkeerd begrepen heeft en hij zelf de baan te krijgt. En niet alleen dat, er blijken ook tien muntjes in Smiths broekzak te zitten. Volgens Gettier is Smiths overtuiging ook dan waar én gerechtvaardigd, maar toch geen kennis. Het is namelijk toeval dat Smith een ware overtuiging heeft gevormd, ondanks zijn goede redenen. Smith had namelijk even goed 9 of 11 muntjes in zijn broekzak kunnen hebben. Zijn methode – een combinatie van zintuigelijke waarneming, herinneren en logisch redeneren – had dan ook makkelijk een onware overtuiging kunnen genereren.
Mijn claim is nu dat externalistische theorieën van rechtvaardiging precies die vorm van toeval uitsluiten. Externalisten kunnen met andere woorden beargumenteren dat Smith’s overtuiging niet gerechtvaardigd is, en daarom geen kennis. Daarmee heb ik het tegenvoorbeeld van Gettier verworpen en blijft de klassieke opvatting van kennis overeind.

Dat hele abstracte nadenken, tegenvoorbeelden en gedachtenexperimenten verzinnen en analyseren, vind ik allesbehalve saai. Bovendien is de vraag ‘wat is kennis?’ een van de oudste vragen uit de filosofie. En het is ook een belangrijke. Zoeken naar kennis, of dat nu in de wetenschap of in de filosofie is, veronderstelt dat we weten wat kennis is. Daarmee zijn we bij de fundamenten van ons denken aanbeland. 

Job de Grefte, Luck and Justification; Internalism, Externalism and Kinds of Epistemic Luck, Groningen, 2017

This post is also available in: English