Jorrit Smit

Jorrit Smit

Jorrit Smit studeerde chemie, filosofie en wetenschapsgeschiedenis aan de universiteiten van Amsterdam (UvA), Leuven en Utrecht. Aan die laatste universiteit slaagde hij in 2015 cum laude voor zijn onderzoeksmaster in de wetenschapsgeschiedenis en -filosofie. Kort na zijn afstuderen begon hij zijn PhD-onderzoek aan de Universiteit Leiden, waar hij ook wetenschapsfilosofie doceerde. In het kader van zijn promotieonderzoek was hij visiting PhD-researcher aan het University College Londen. Sinds september 2020 is Jorrit als post-doc onderzoeker verbonden aan het project Evaluating Societal Impact van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Op welke plekken krijgt wetenschappelijk onderzoek een aura van nut?

Geïntrigeerd door het valorisatiebeleid op Nederlandse universiteiten, schrijft Jorrit Smit een proefschrift over het nut van wetenschap. Om te ontsnappen aan het traditionele discours van fundamentele versus toegepaste wetenschap, benadert hij zijn onderwerp vanuit een ongebruikelijke hoek. Hij onderzocht concrete plekken – of de plannen daarvoor – waar ‘nuttige’ kennisproductie plaatsvindt. Denk bijvoorbeeld aan het bio science park in Leiden of het Californische Silicon Valley. Deze plekken bepalen volgens Jorrit als plek hoe het nut van wetenschap wordt vormgegeven. Prefab gebouwen uit de jaren tachtig doen dat anders dan de stadsproeftuinen in de universiteitssteden van nu.

Tijdens een masterstage bij het Rathenau Instituut werkte ik mee aan een onderzoek waarin we de term ‘valorisatie’ voorlegden aan een groep wetenschappers – van archeologen en literatuurwetenschappers tot natuurkundigen en computerwetenschappers. Naar de letter van het beleid valoriseerden zij allemaal hun onderzoek: ze presenteerden het aan een breder publiek, ontwikkelden een product of lieten zich door maatschappelijke groeperingen informeren. Toch was dat in hun beleving niet zo; zij associeerden valorisatie met financieel gewin. Dat vond ik een interessante paradox.

De valorisatieparadox had nog een andere dimensie. Met het valorisatiebeleid probeerden beleidsmakers de interactie tussen wetenschap en samenleving te intensiveren. Veel onderzoekers waarschuwden echter dat dit tot de uitverkoop van de wetenschap zou leiden. Daartegenover staan weer constructivistische denkers zoals Bruno Latour en Isabelle Stengers, die mij lieten zien hoe wetenschap steeds opnieuw sterk verbonden is met een lokale cultuur en de sociale, politieke en economische context.

Standaard retoriek

Deze paradox rondom valorisatie heb ik in mijn proefschrift verder uitgezocht. Om niet in de bestaande retoriek over het nut van wetenschap mee te gaan, wilde ik een nieuwe invalshoek op het nut van wetenschap gebruiken. Als het over nut gaat, beroepen veel wetenschappers, inclusief veel wetenschapstheoretici, zich op een standaard retorisch repertoire: fundamentele wetenschap is gedreven door nieuwsgierigheid en strikt gescheiden van toegepaste wetenschap. Kennisoverdracht vindt in zulke verhalen dan vaak plaats in abstracte, lineaire modellen: van wetenschappelijke vraag naar onderzoek dat ware kennis oplevert, welke je daarna overdraagt aan je vakgenoten en de samenleving, waar het op een concreet maatschappelijk terrein wordt toegepast. Maar zowel het onderscheid tussen fundamenteel en toegepast, als het lineaire model van kennisbenutting houden geen stand als je de praktijk onderzoekt. Interacties met de samenleving vinden plaats in alle stadia van wetenschap. En hoe dat precies gebeurt, verschilt per situatie en hangt af van de historische context. Daarmee is ook het denken over nuttig onderzoek veranderlijk.

Om dit in beeld te brengen, benader ik nut niet vanuit het hoe en waarom, maar vanuit een vraag naar waar nuttige kennis geproduceerd wordt. De vraag waar stelt je volgens mij beter in staat om zonder allerlei aannames naar kennisoverdracht te kijken. Dat heb ik zelf gemerkt tijdens het onderzoek naar het ontstaan van Leidse en Groningse science parks in de jaren tachtig. Door de concrete plannen voor de parken en de discussies erover te bestuderen, kon ik duidelijk maken dat zo’n plaats een bepaald kennisideaal in een specifieke historische context representeert. Waarom was een science park volgens de plannenmakers nuttig? Omdat die tot industriële vernieuwing leidde. En hoe gebeurde dat? Door meer interacties tussen ondernemers en academici te faciliteren, in hybride ruimtes aan de rand van de campus. Tegelijk ontstonden er rondom zulke plannen ook nieuwe netwerken tussen wetenschap, overheid en bedrijfsleven. Met andere woorden: beantwoording van de waar-vraag leidt ook tot antwoorden op vragen naar het waarom en hoe.

‘In de focus op waarheid schuilt vaak een moreel oordeel dat nuttig onderzoek per definitie minderwaardig is.’

Plekken waar nut en wetenschappelijk onderzoek samenkomen, heb ik utility spots genoemd – als reactie op wat wetenschapssocioloog Thomas Gieryn truth spots noemt. Plekken zoals de prefab geproduceerde biomedische laboratoria dragen in ruimtelijke zin bij aan de geloofwaardigheid van de daar geproduceerde kennis. Gieryn beschrijft een lange traditie van ‘waarheidsplekken’, van het orakel van Delphi tot moderne rechtbanken. Maar hij besteedt daarbij weinig aandacht aan de relatie tussen wetenschap en maatschappij. Met de term utility spot vraag ik juist aandacht voor plaatsen waar kennisproductie niet alleen als geloofwaardig, maar ook als nuttig geldt. Dit is een onderbelicht aspect in de wetenschapsfilosofie en -sociologie. In die disciplines ligt de nadruk vooral op waarheid. Daarin schuilt vaak een moreel oordeel dat nuttig onderzoek per definitie minderwaardig of minder interessant is.

Tegelijkertijd reageert mijn proefschrift ook op werk in (postkoloniale) wetenschapsstudies over de wereldwijde ‘circulatie’ van kennis. In zulke studies ligt de aandacht op de verplaatsing van data, objecten en kennis, van lokale situaties naar globale geldigheid. Die algemeen geldige kennis komt dan tot stand door bijvoorbeeld uitwisseling tussen Amerikaanse en Indiase laboratoria of door het verzamelen van gegevens in het regenwoud voor een Europees farmaceutisch bedrijf. Alleen zien wetenschapsstudies vaak de plaatsen van kennisoverdracht over het hoofd. Het concept utility spot ontwikkel ik juist door concrete, historische plekken te onderzoeken waar nuttige kennis naar de maatschappij wordt vertaald – van het Stanford Industrial Park – de kiem voor Silicon Valley – in 1955, tot de eerste Nederlandse science parks in 1985.

Ik onderzoek ook virtuele utility spots, die als plan of droom een bepaald politiek kennisideaal vertegenwoordigen, zoals de plannen die rond 1960 voor een ‘Europese Universiteit’ werden gesmeed. Utopische fictie kan ons helpen om alternatieve vormen van nuttige kennisproductie te visualiseren. Denk bijvoorbeeld aan Francis Bacon, die als een van de eersten met zijn New Atlantis zo’n utopie van nuttige wetenschap beschreef.

Incubators

Dat het valorisatiebeleid zoveel weerstand opriep schrijf ik gedeeltelijk toe aan het feit dat het is voortgekomen uit het ruimtelijk model van het science park – en zijn relaties met commerciële partijen die daarbij horen. Daardoor is er altijd een economische connotatie aan valorisatie blijven kleven en konden geestes- en sociale wetenschappers zichzelf er moeilijk in vinden. Na jaren worstelen met die term, is die sinds kort ingeruild voor het begrip ‘impact’. Of dat concept inclusiever is en op welke manier dit ruimtelijke vorm krijgt, onderzoek ik nu bij de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Ik ben dus op een plek beland die onderwerp van mijn promotieonderzoek had kunnen zijn.

Daar hoop ik onderzoekers, beleidsmakers en universiteitsbestuurders mee te geven dat we impact niet alleen in abstracte termen moeten denken, maar ook in concrete ruimtelijke modellen: welke maatschappelijke partijen worden op welke manier in de nabijheid van kennisproductie gebracht? We kunnen leren van de variëteit aan utility spots die je aan elke universiteit wel vindt: living labs, stadsproeftuinen, incubators en innovation hubs. Daarbij moeten we ons blijven afvragen hoe deze plekken werken, met wie en, vooral ook voor wie.

Utility spots. Science policy, knowledge transfer and the politics of proximity, Leiden, voorjaar 2021.

This post is also available in: English