WILLEMINE WILLEMS
Willemine Willems studeerde filosofie en politicologie aan de Universiteit van Amsterdam en aan de New School University in New York. In 2007 behaalde ze cum laude haar masters wetenschapsfilosofie en internationale betrekkingen. Na haar afstuderen werkte ze als docent filosofie aan verschillende universiteiten en hogescholen en als onderzoeker bij het Rathenau Instituut. In 2014 begon ze haar promotieonderzoek naar rechtvaardige zorg bij de Maastricht University. Sinds 2019 werkt ze als postdoc bij het Athena Instituut (VU) waar ze onderzoek doet naar democratisering van wetenschap en technologie.
Hoe krijg je schaarse zorg eerlijk verdeeld?
Duurzaamheid koppel je meestal aan milieu, aan het feit dat grondstoffen eindig zijn, maar in de zorg heb je ook schaarste. Dan spreek je over duurzame zorg, ook wel Blauwe Zorg genoemd. Voor haar proefschrift onderzocht Willemine Willems zogeheten stadspoli waarin patiënten in hun eigen buurt op consult gaan bij een medisch specialist. Het experiment hoopt dat huisartsen en specialisten daardoor beter gaan samenwerken, en dat de zorg ook efficiënter wordt. Is die zorg dan ook beter en rechtvaardiger?
‘’Als je een experiment doet, dan stel je meestal vooraf criteria vast waaraan je de resultaten nadien toetst. Bij de experimenten met de stadspoli waren die criteria: gaat de samenwerking beter, is de zorg beter, besparen we kosten? Mijn onderzoek laat zien dat die manier van kijken te beperkt is. Wat bijvoorbeeld goede zorg is, kun je niet uit klanttevredenheidsonderzoek halen.
Dat heb ik gezien tijdens mijn urenlange observaties van consulten in de stadspoli, opgezet in het kader van het proeftuinenbeleid van destijds minister Schippers. Het heet ook wel anderhalvelijnszorg. Hierbij sturen huisartsen mensen naar een specialist op de stadspoli, terwijl ze die voorheen naar het ziekenhuis zouden sturen.
Ik heb vooral heel veel consulten bijgewoond van artsen met patiënten, en ook enkele vergaderingen met medewerkers. Voorafgaand aan het consult sprak ik patiënten, ik zat bij het consult en daarna sprak ik ze nog eens. Met de artsen keek ik ook terug: wat gebeurde er nu precies in het gesprek?
In het beleid spreekt men van doelmatige en niet-doelmatige zorg. Alsof het zwart of wit is. In de praktijk zag ik juist alleen maar talloze grijstinten. Veel artsen werken routinematig maar niet gedachteloos. Ze varen op intelligente routines die ze ook voortdurend aanpassen en waar ze op reflecteren.
Kapstok
Neem de patiënt met vage buikklachten. Een arts moet beslissen hoe serieus ze dat neemt en op welke manier. Als de patiënt wordt weggestuurd met ‘het zal wel stress zijn’, heb je kans dat hij keer op keer terugkomt, of helemaal uit het zicht verdwijnt. Is dat goede zorg?
Artsen nemen voortdurend kleine beslissingen tijdens een consult. Soms zijn die heel praktisch. Ik sprak een kno-arts die maar tien minuten tijd heeft voor een consult. Toch wil hij niet gestresst overkomen. Dus zegt hij tegen een nieuwkomer: ‘Ziet u daar de kapstok? Hangt u maar eerst uw jas op en kom dan hier zitten.’ Zo haalt hij de haast eruit. Het gesprek duurt nog steeds tien minuten, maar de patiënt ervaart geen druk. Dat is een voorbeeld van exnovatie – het tegenovergestelde van innovatie. Exnovatie richt zich op het expliciteren van routines en gewoontes die juist zorgen dat er zoveel goed gaat in een praktijk, hier in de interactie tussen arts en patiënt.
‘Patiënten en artsen hebben een idee van wat het goede is, en dat proberen ze in de interactie tot stand te brengen.’
Exnovatie leidt tot betere zorg. Dat is ook nodig: het aantal mensen met onverklaarbare klachten groeit. Er is ook veel boosheid onder patiënten, heb ik gemerkt. Patiënten zijn haast nooit boos over de behandeling van hun huidige dokter, maar wel over eerdere ervaringen of over de behandeling van familieleden. Met hun huidige dokter zijn ze juist bezig om het best mogelijke consult te creëren.
Ik heb vooral gezien hoe artsen voortdurend bezig zijn om een goede arts te zijn, om goede zorg te verlenen. En dat patiënten op hun beurt proberen een goede patiënt te zijn, iemand die goed te begrijpen en te behandelen is. In die zin zijn zowel artsen en patiënten filosofen. Ze hebben een idee van wat het goede is, en dat proberen ze in de interactie tot stand te brengen. Ze zijn bezig om hun morele persoonlijkheid vorm te geven en willen die steeds verbeteren.
Gewrichten
Beide partijen zoeken punten waarin hun werelden elkaar kunnen raken. Die punten noem ik ‘joints’, ofwel gewrichten. Het zijn duidelijk herkenbare maar bewegelijke punten die nog ruimte laten voor interpretatie.
Een protocol is bijvoorbeeld zo’n gewricht. Je kunt het gebruiken om je diagnose te rechtvaardigen, maar het wordt ook anders gebruikt: ik zag een patiënt die heel argwanend en gespannen was, met veel pijn in armen en knieën. De arts zei: Kijk, ik heb volgens protocol uw klachten beoordeeld, en daaruit blijkt dat u geen reuma heeft. De patiënt was blij, ze voelde zich heel erg serieus genomen. Het protocol functioneerde hier als een verbinding tussen de wereld van de arts en die van de patiënt.
Beleidsmakers moeten niet alleen naar de uitkomsten van zorg kijken als ze deze willen verduurzamen, maar juist ook naar de bestaande routines, naar hoe goede consulten nu al tot stand komen. Wat zou helpen is articulatiewerk: het met elkaar bespreken wat een consult nu tot een goed consult maakt. Op dat niveau kunnen artsen nog veel van elkaar leren. En beleidsmakers van hen. Het alledaagse werk van de dokter verdwijnt bij beleidsmakers snel uit beeld, terwijl het zo’n rijke informatiebron zou kunnen en moeten zijn.’’
This post is also available in: English