ZOË ROBAEY (1984)

ZOË ROBAEY (1984)

Zoë Robaey is bachelor in de biologie (University van Ottawa), master European Studies for society, science and technology (Maastricht University) en master of public policy (Hertie School of Governance, Berlijn). Ze werkte voor het Ecological Institute te Berlijn op het gebied van consultancy voor milieubeleid. In januari 2017 behaalde ze haar PhD in de ethiek van technologie aan de Technische Universiteit Delft. Zoë werkte een jaar als onderzoeker aan het Rathenau Instituut, voordat ze weer terugkeerde naar TU Delft als post-doctoraal onderzoeker op het gebied van inclusive biobased innovations. Op uitnodiging van De Balie en Pakhuis De Zwijger nam ze als expert deel aan publieke debatten over landbouw en genetische modificatie.

VAN WETTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID NAAR MORELE VERANTWOORDELIJKHEID

Voedsel is altijd een belangrijk onderdeel van Zoë Robaey’s leven geweest. Het is dus niet verwonderlijk dat ze haar proefschrift over de ethiek van voedseltechnologie schreef. Volgens Zoë zijn de morele problemen rondom het gebruik van genetisch gemodificeerde zaden vooral te wijten aan de manier waarop we over eigendom denken. Die zorgt ervoor dat boeren die GM-zaden gebruiken, nauwelijks geïnformeerd worden over de biotechnologie in die zaden. Maar kennis is een belangrijke voorwaarde voor morele verantwoordelijkheid.

Ik kom overal en nergens vandaan. Ik ben geboren in Parijs, groeide op in Montreal en woonde in Berlijn voor ik naar Nederland verhuisde. Als je mij naar mijn herkomst vraagt, dan zal ik je over eten vertellen. Mijn grootvader had olijfboomgaarden in Libanon. En zijn dochter, mijn moeder dus, is een uitstekende kok – en ook nog filosoof. Ik ben dus wat mijn werk als onderzoeker betreft in een vruchtbare omgeving opgegroeid.

Er is geen natuurlijk voedsel. Bijna alles wat we eten, is met een zeker doel gekweekt of gefokt. Dit proces is al heel lang onderhevig aan technologie. Toen ik aan mijn promotieonderzoek begon, ging ik steeds meer beseffen dat het niet zozeer de biotechnologieën zelf zijn die problematisch zijn. Als het doel is om meer biodiversiteit te generen, is dat op zichzelf niet slecht. Hoe meer variëteit je hebt, hoe groter de kans dat onze landbouwsystemen niet zullen instorten in het geval van overstromingen, plantenziektes of andere nare dingen. Het zijn meer de wettelijke en sociale systemen rondom innovaties in de biotechnologie die geen gelijke tred houden met de technologieën zelf.

Monsanto

Mijn proefschrift gaat over één type biotechnologie: genetisch gemodificeerde zaden, kortweg GM-zaden. In Europa zijn er hoofdzakelijk testvelden voor deze zaden, hoewel sinds kort elke lidstaat van de Europese Unie zelf kan beslissen of ze die ook op de markt willen brengen. Dat is bijvoorbeeld in Spanje gebeurd. Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan worden GM-zaden op grote schaal verbouwd. De meest gebruikte zaden zijn zodanig gemodificeerd dat het gewas over een extra gen beschikt waarmee het een giftige stof afscheidt. Die stof doodt insecten, waardoor boeren minder bestrijdingsmiddelen hoeven te gebruiken.

GM-zaden zijn nogal controversieel. De meeste Europese landen zijn tegen het gebruik ervan. In de VS heeft een groep van biologische en traditionele boeren een preventieve rechtszaak aangespannen tegen het biotechnologisch bedrijf Monsanto. Ze zeiden: Als jullie GM-zaden in onze velden eindigen, zijn we niet aansprakelijk. Die groep boeren heeft die rechtszaak verloren: als zaden die het resultaat zijn van een gepatenteerd proces, per ongeluk terecht komen in een veld van boeren die ze niet wilden, dan is dat hun eigen fout. Monsanto heeft ook een aantal andere rechtszaken gewonnen waarbij hun zaden terecht waren gekomen in andere velden. Die ‘besmetting’ werd beschouwd als diefstal van andermans eigendom.

Als zaden gepatenteerd zijn, willen de mensen die de zaden oorspronkelijk bezitten zo veel mogelijk de eigendomsrechten behouden. Daarom mogen Amerikaanse boeren GM-zaden niet opslaan, hoewel het opslaan van zaden een veel voorkomend gebruik is in de landbouw. Ze hebben slechts een licentie om de GM-zaden één seizoen te gebruiken, daarna moeten ze nieuwe kopen. De contracten die bij die zaden horen, verwijzen naar de boeren als telers, maar tegelijk bevatten die overeenkomsten tal van verplichtingen voor de landbouwers. Zo moeten ze bufferzones aanleggen om ervoor te zorgen dat ze andere velden niet besmetten met GM-zaden.

“Er is een sterk ideologisch gekleurd conflict over de vraag over of genetisch gemodificeerde gewassen al dan niet wenselijk zijn.”

Uiteindelijk is het probleem van deze technologie dat we kennis naar de ene kant schuiven, dat wil zeggen naar de universiteiten en het bedrijfsleven, en verplichtingen naar de andere, dus naar de boeren die tal van maatregelen moeten treffen om die zaden te mogen gebruiken. Als ze dat niet doen, kunnen ze in gebreke gesteld worden door het desbetreffende bedrijf. Maar niemand is in deze situatie moreel verantwoordelijk. In mijn proefschrift beargumenteer ik dat we die verplichtingen weliswaar kunnen behouden, maar dat we er morele verantwoordelijkheid aan moeten toevoegen. En dat is onmogelijk als je geen toegang hebt tot kennis.

Om dat voor elkaar te krijgen, moeten we anders leren denken over eigendom, zodat we kennis aan verantwoordelijkheid kunnen koppelen. Als we GM-zaden bezitten of gebruiken, dan zijn we er op de een of andere manier ook verantwoordelijk voor om over die zaden te leren en die kennis te delen, omdat het om nieuwe zaden gaat. Als het ons niet lukt om proactief met onze verantwoordelijkheden om te gaan, zien we misschien belangrijke veranderingen in ons landbouwsysteem over het hoofd. Maar op dit moment verhindert het systeem van patenten de toegang tot kennis, wat die proactieve houding onmogelijk maakt.

Diffuus idee

Een mogelijkheid zou zijn om patenten toe te kennen onder voorwaarde dat informatie gedeeld wordt. Als mensen over de hele keten – ook de verkopers van de zaden en de boeren – meer over de zaden te weten komen en er ook meer mee mogen doen, zal er ook nieuwe kennis terugvloeien naar de mensen die in het lab of op de testvelden werken. In plaats van strikte regels te hanteren over wie de ontwikkelaar van de zaden is, wie ze gaat verkopen en wie ze gaat gebruiken, heb je dan een diffuser idee over wie de zaden ontwikkelt en wat dat betekent. Dat draagt weer bij aan het idee van verantwoord onderzoek en innovatie: je ontwikkelt een technologie niet in een vacuüm, je doet dat in een bepaalde context, voor mensen en met een bepaald doel.

Toen ik aan mijn PhD begon, was ik erg tegen GM-zaden. Vervolgens ben ik met wetenschappers gaan praten. Hoe meer ik dat deed, hoe beter ik de technologie ging begrijpen en – hoewel ik besef dat ik voorzichtig moet zijn omdat ik zelf geen wetenschapper ben – hoe meer ik ging denken: die zaden zijn oké. Maar ook al zijn we overtuigd dat deze technologie veilig is voor de nabije toekomst, we moeten ook aan de lange termijn denken. Als samenleving moeten we discussiëren over de toekomst van ons voedingssysteem. Er is nu een sterk ideologisch gekleurd conflict over de vraag of genetisch gemodificeerde gewassen al dan niet wenselijk zijn. Maar het debat zou meer moeten gaan over veilig voedsel voor iedereen en wat de verschillende manieren zijn om dit te bereiken, zonder al te dogmatisch te zijn.

Zoë Robaey, Seeding Moral Responsibility in Ownership, How to Deal with Uncertain Risks of GMO’s, Delft, januari 2017.

This post is also available in: English