ANNA BLIJDENSTEIN (1984)

ANNA BLIJDENSTEIN (1984)

Anna Blijdenstein (1984) studeerde politieke wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en behaalde een master Politieke theorie en gedrag en een master Wetenschapsfilosofie, beide cum laude. Haar promotieonderzoek maakt deel uit van het NWO-project Critique of religion and the framing of Jews and Muslims in Political Theory and Public Debate. Tevens geeft ze les aan de opleiding Politics, Psychology, Law & Economics van de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast geeft ze namens het COC sinds 2013 les in seksuele en genderdiversiteit op middelbare scholen.

HOE RELIGIE ACHTER DE VOORDEUR TERECHT KWAM

In onze liberaal-democratische samenleving vinden velen dat religie een privékwestie is. Ook veel vooraanstaande politiek filosofen denken er zo over. Anna Blijdenstein laat zien dat die opvatting niet vanzelfsprekend is. Pas in de Verlichting gingen filosofen religie als een individueel systeem van religieuze overtuigingen opvatten. Daarnaast projecteerden ze allerlei negatieve eigenschappen zoals fanatisme en intolerantie op het jodendom en de islam; het christendom werd daar meestal van vrijgepleit. Nog steeds beïnvloeden die projecties het publieke debat.

Ik ben in een totaal areligieuze omgeving opgegroeid. Ik dacht dat religieuze opvattingen, in tegenstelling tot seculiere, in steen gebeiteld zijn. Religies zouden nauwelijks ruimte bieden voor twijfel, het wereldbeeld van gelovigen zou allesomvattend zijn, enzovoort. Toen ik voor het COC les ging geven over seksuele en genderdiversiteit, heb ik dat beeld moeten bijstellen. Door mijn gesprekken met leerlingen op ROC’s en middelbare scholen kwam ik erachter dat hun religieuze opvattingen veel inconsistenter en rommeliger zijn dan ik van tevoren dacht.

Mijn eerdere misvatting komt overeen met het overheersende beeld binnen onze liberaal-democratische samenleving: religie is een individueel geloofssysteem van religieuze overtuigingen, waar mensen vervolgens hun levenskeuzes op baseren. Dat is een typisch Protestantse opvatting van religie. Maar velen ervaren religie anders. Voor hen gaat het om religieuze praktijken: oefenen van bepaalde deugden, samen naar een gebedshuis gaan of rituelen uitvoeren.

De Oriënt

In mijn onderzoek laat ik zien dat hedendaagse liberale ideeën over religie hun oorsprong in de Verlichting hebben. Daarbij richt ik niet alleen mijn aandacht op het christendom, maar ook op het jodendom en de islam. In het huidige publieke debat worden jodendom en islam vaak tegenover elkaar geplaatst, maar dat is niet altijd zo geweest.

Tijdens de Verlichting was dat nog niet het geval. Enerzijds was er het besef dat het jodendom, de islam en het christendom – de drie monotheïstische godsdiensten – allemaal hun wortels in ‘de Oriënt’ hebben. Maar anderzijds waren er ook veel denkers die het christendom probeerden los te koppelen van zijn oriëntaalse oorsprong. Op het jodendom en de islam werden verschillende negatieve eigenschappen geprojecteerd, waar de christelijke Europese beschaving vrij van zou zijn.

Zelfs antireligieuze denkers zoals Baron D’Holbach (1723-1789), een van de helden in Jonathan Israel’s bekende boek Radicale Verlichting (2001), roept Europeanen op het juk van bijgeloof en valse dromen af te schudden. Volgens D’Holbach werd dat geloof aan ons opgelegd door de slaven van Egyptenaren – de joden dus – en andere ‘oosterlingen’. Voor Europa waren ‘die valse dromen’ in ieder geval nooit bedoeld. Daarmee ontstond dus het idee van een Europese beschaving tegenover de Oriënt, waar joden en moslims blijkbaar thuishoren.

“Stereotype opvattingen van Verlichtingsfilosofen over joden en moslims kun je niet afdoen als historische rariteiten.”

Veel verlichtingsdenkers hebben weliswaar mooie en interessante ideeën ontwikkeld over tolerantie en vrijheid van godsdienst en geweten, maar diezelfde denkers brachten ook rigide hiërarchieën aan tussen de verschillende religies. John Locke (1632-1704) bijvoorbeeld weidde verschillende traktaten aan tolerantie voor verschillende religies, maar tegelijk verdedigde hij de morele superioriteit van het christendom. Terwijl christenen volgens hem de morele boodschap van de Bijbel ter harte nemen, onderwerpen de joden zich aan de geopenbaarde wetten van Moses. Dat maakt het jodendom in zijn ogen ceremonieel en legalistisch.

Voltaire (1694-1778), ook een voorvechter van tolerantie, beschuldigde de joden voortdurend van fanatisme. De islam, waar hij iets meer respect voor had, beschreef hij als een religie die gedreven wordt door politieke ambities. Onder leiding van meester manipulator Mohammed wist die zich succesvol over de wereld te verspreiden.

Ook Immanuel Kant (1724-1804), een denker waar veel hedendaagse liberale filosofen zich op beroepen, gebruikte het jodendom consequent als een soort negatief waar hij zijn eigen ideaal van universele religie tegen afzet. Hij plaatste het jodendom resoluut buiten het rijk van rede, vrijheid en moraliteit, omdat joden – door zich aan geopenbaarde wetten te onderwerpen – niet-autonoom zijn.

Dat soort stereotype opvattingen over joden en moslims kun je niet afdoen als historische rariteiten waar je niet op hoeft te reflecteren.

Specifiek gevaar

Tijdens de Verlichting is de Protestantse geloofsopvatting als een consistent geheel van overtuigingen als het ware veralgemeniseerd. Dat werd ook de maatstaf waaraan alle religies moeten voldoen. In mijn onderzoek laat ik zien hoe die norm doorwerkt in de denkbeelden van liberale denkers. De invloedrijke Amerikaanse filosoof John Rawls (1921-2002) bijvoorbeeld reduceert religie tot een strikt persoonlijke overtuiging. Het is iets voor achter de voordeur. De overheid moet niet alleen onpartijdig of neutraal zijn ten opzichte van verschillende religies, maar ten aanzien van alle morele, filosofische en religieuze doctrines van haar burgers.

Daarnaast komt in het werk van zowel Rawls als Habermas regelmatig het idee naar voren dat religie een specifiek gevaar met zich meebrengt. Jürgen Habermas (1929) stelt religie voor als een unieke vorm van ‘energie’ die het totale leven van gelovigen – als individu en als burger – beheerst.  Dat gevaar brengt hij vooral in verband met de islam, omdat deze religie anders dan het jodendom en het christendom, nog niet op zichzelf kan reflecteren. Die ontwikkeling moet de islam volgens Habermas nog doormaken.

Met mijn historisch perspectief laat ik zien dat het onder andere van de politieke en historische context afhangt welke religies men als gevaarlijk beschouwt en welke kenmerken ervan men politiek relevant acht. Dat inzicht relativeert een rigoureuze claim als die van Habermas, die hele religies in hun totaliteit tegenover elkaar zet.

Door mijn proefschrift hoop ik dat mensen kritischer gaan kijken naar de manieren waarop religies gepolitiseerd worden. Het maakt in ieder geval duidelijk dat het concept van een ‘joods-christelijke beschaving’ absurd is, laat staan de oproep van sommige politici om die te beschermen.

Anna Blijdenstein, Liberalism’s Dangerous Religions. Enlightenment legacies in Political Theory (werktitel), Amsterdam, voorjaar 2019.

This post is also available in: English