BERT VAN DEN BERGH (1958)
Bert van den Bergh studeerde psychologie (doctoraal 1985) en filosofie (doctoraal 1987, cum laude) aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1997 doceert hij cultuurbeschouwing bij de opleiding European Studies aan de Haagse Hogeschool. Daarnaast maakt hij deel uit van de studiegroep Fenomenologie & Psyche, onder auspiciën van het Gezelschap voor Fenomenologische Wijsbegeerte. Tevens is hij medebeheerder van het internationale en interdisciplinaire netwerk Social Pathologies of Contemporary Civilization. In januari 2019 verschijnt een bewerking van zijn proefschrift onder de titel De schaduw van de zwarte hond bij Boom Uitgevers.
Op zoek naar een cultuurfilosofische duiding van depressie
In de geestelijke gezondheidszorg wordt depressie tegenwoordig vooral als een hersenziekte of een denkstoornis gezien. Die benaderingen gaan volgens Bert van den Bergh voorbij aan de persoonlijke ervaring van mensen die eraan lijden. Vanuit een fenomenologische invalshoek ging hij op zoek naar de fundamentele bron van deze wijdverbreide aandoening. Die moeten we minder in het innerlijk en meer in onze cultuur situeren.
Ondanks alle aandacht die er de afgelopen jaren voor depressie gekomen is, kijken we volgens mij de verkeerde kant op. Met mijn proefschrift heb ik een tegenwicht willen bieden tegen de gangbare benaderingen van depressie. In de geestelijke gezondheidszorg beschouwt men depressie doorgaans als een hersenziekte. Of als een cognitieve stoornis, waarbij men focust op de negatieve gedachtenspiraal bij mensen met depressieve klachten. Daar heb ik een alternatieve, fenomenologische opvatting van depressie tegenover willen stellen. Die focust op individuele ervaringen van mensen.
Daarnaast heb ik de zogenaamde depressie-epidemie, een term die in 2008 door de Groningse wetenschapsfilosoof Trudy Dehue is gemunt, in haar culturele context geplaatst. Ik heb zichtbaar willen maken wat de relatie is tussen de wijdverbreidheid van depressie en de heersende opvattingen over het goede leven. Een treffende beschrijving hiervan vond ik in La fatigue d’être soi (1998) van de Franse socioloog Alain Ehrenberg. Naar de maatstaven van onze ultra-liberale cultuur is depressie een ‘ziekte van de zelfverwerkelijking’. Mensen schieten te kort in het ‘zichzelf zijn’. Je moet voortdurend actief, opgewekt en communicatief zijn, en aan jezelf werken als aan een project. Denk bijvoorbeeld aan de zangeres Laura van Kaam, die in 2013 op 14-jarige leeftijd de talentenshow Voice Kids won. Een paar jaar later maakte ze op Facebook bekend dat ze aan een zware depressie leed, een bericht dat zelf weer een hype veroorzaakte. Laura is niet de enige ‘winnares’ die zoiets overkwam.
Existentieel isolement
Ehrenberg beschrijft hoe we het fenomeen depressie tegenwoordig opvatten. Maar dat wil nog niet zeggen dat wij haar zo ervaren. In navolging van onder meer de Belgische psychiater en psychoanalyticus Jacques Schotte beschouw ik depressie als een verstoorde elementaire afstemming tussen mens en wereld. Depressie is niet zozeer een extreme somberheid, maar een existentieel isolement.
Het begrip ‘stemming’ speelt in de fenomenologische benadering van de menselijke ervaring een cruciale rol. Het primaire contact tussen mens en wereld is niet cognitief van aard, maar gevoelsmatig of – in de terminologie van de fenomenologie – ‘stemmingsmatig’. Op dat basale niveau kunnen er al dingen misgaan. Depressie zie ik daarom primair als ‘ontstemdheid’, in de dubbele zin van het woord: een diepgaand onbehagen door een gebrekkige afstemming op de wereld. Iemand die depressief is, voelt zich overal buiten staan en leeft als het ware onder een glazen stolp. De negatieve gedachtenspiraal is daar slechts een afgeleide van. Ook heeft dat fundamentele gebrek aan afstemming niets van doen met een zogeheten aanpassingsstoornis, zoals die beschreven staat in de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders), hét diagnostisch handboek van de gevestigde psychiatrie. Afstemming is iets elementairs, aanpassing iets secundairs of tertiairs.
“Mensen met een depressie zijn niet ‘gek’, integendeel, wellicht zijn ze juist iets te realistisch.”
De fenomenologische benadering van depressie wordt bijvoorbeeld ook omarmd door de bekende Duitse socioloog Hartmut Rosa. In Beschleunigung (‘Versnelling’), het boek waarmee hij in 2005 zijn naam vestigt, spreekt hij van een stoornis die kenmerkend is voor onze ultradynamische en hyperindividualistische cultuur. Hij beschouwt depressie dan nog als een verlies van autonomie. In zijn recente werk Resonanz (2016) is dat veranderd. Depressie heet nu een radicale vorm van vervreemding en staat niet langer tegenover autonomie, maar tegenover resonantie.
Onze laatmoderne cultuur noemt Rosa resonantie-arm. Dat onderschrijf ik. Niet alleen zijn mensen vaak depressief, ze hebben vaak dikwijls een basaal gevoel van haast. Steeds vaker werken ze zonder vast contract en hebben ze al op jonge leeftijd burnout-klachten. Zowel commerciële bedrijven als non-profit instellingen reorganiseren alom en aldoor. Op allerlei vlakken spelen er afstemmingsproblemen. Daardoor voelen mensen zich losgeslagen.
Gestolen stoornis
De dominante benadering van depressie – als hersenziekte of denkfout – ontneemt de ervaring van ontstemdheid aan de gedeprimeerde persoon. Daarom noem ik haar een ‘gestolen stoornis’. Waarmee ik niet wil zeggen dat mensen nooit antidepressiva moeten gebruiken. Of dat ze geen rem moeten zetten op hun negatieve gedachtestromen, bijvoorbeeld met behulp van cognitieve gedragstherapie. En natuurlijk onderken ik ten volle dat iemands unieke, persoonlijke situatie zo belastend kan zijn, dat die tot een psychische stoornis leidt. Maar als we het over de ‘depressie-epidemie’ hebben, gaat het mijns inziens juist om iets wat niet uniek is, namelijk de wijze waarop wij door onze cultuur gevormd worden. Die is ‘depressogeen’, ze maakt mensen ‘ziek’.
Mijn onderzoek laat zien dat we de bronnen van depressie veel meer buiten moeten situeren dan in het innerlijk. Dit neemt niet direct het lijden weg bij mensen met depressieve gevoelens, maar maakt ze hopelijk minder eenzaam. Ze kampen namelijk met een collectief probleem. Ze zijn niet ‘gek’, integendeel, wellicht zijn ze juist iets te realistisch, want ze gaan meer dan anderen gebukt onder iets verstoords in de wijze waarop we samenleven.
This post is also available in: English