DEREK VAN ZOONEN
Derek van Zoonen studeerde filosofie (bachelor), klassieke talen (bachelor) en psychologie (minor) aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Humbolt Universität van Berlijn. In 2016 behaalde zijn research master filosofie cum laude. In het kader van zijn promotie studeerde hij ook korte tijd in Oslo, Oxford en New York (Columbia University). Een van de hoofstukken uit zijn proefschrift wordt in het Journal of the History of Philosophy gepubliceerd onder de titel ‘Problems with the Life of Pleasure—the Genesis Argument in Plato’s Philebus (53c4–55a11)’. Naast zijn academische werk, schrijft Derek af en toe recensies voor de website van het Nexus-instituut.
Genot als proces van herstel
Een heel hoofdstuk aan een korte passage uit Plato’s Philebus wijden en toch een punt maken dat Plato in een nieuw daglicht zet. Dat is wat Derek van Zoonen nastreeft met zijn minutieuze analyses in zijn proefschrift. Ook al had Plato zeker kritiek op het hedonisme, de vader van de westerse filosofie is niet de anti-hedonist die onder meer door Nietzsche van hem gemaakt is. Derek laat zien dat je volgens Plato pas in de problemen komt, als je het genot als hoogste goed definieert en het in het centrum van je leven plaatst.
“Al op het gymnasium werd ik gegrepen door filosofie en klassieke talen. Ik herinner me nog goed hoe we op school Socrates’ sterfscene uit Plato’s Phaedo en de beroemde grotallegorie uit boek 7 van Staatlangzaam vertaalden. Het had iets magisch, die combinatie van filologie en filosofie. Dat magische ervaar ik nog steeds: aan de ene kant het microscopische gepuzzel op de vierkante millimeter, het ontrafelen van moeilijke grammaticale constructies en het uitvogelen van de precieze betekenis van woorden en zinnen; aan de andere kant de grote vragen waar de filosofie zich op een heldere en precieze manier mee bezighoudt. Dat alles tegen de achtergrond van allerlei culturele, literaire en historische invloeden op een tekst en de interpretatie ervan. Ook inhoudelijk vind ik de Griekse ethiek ongeëvenaard: voor de Grieken was de gehele filosofie, maar vooral de ethiek natuurlijk, innig verbonden met het geleefde leven.
Koud glas water
In mijn proefschrift ontrafel ik bijvoorbeeld een korte passage uit de Philebus, een latere dialoog van Plato. Daarin beweert hij dat genot een genesis, een proces van wording is, en geen ousia, een robuuste, stabiele staat van zijn. Daardoor is volgens hem genot minder waardevol dan dingen die wel in zo’n stabiele staat verkeren. Aristoteles was al geen fan van dit argument: hij had vooral moeite met de suggestie dat individuele genotservaringen als genesis niet waardevol zouden kunnen zijn; een opvatting die hij, zoals ik laat zien, onterecht aan Plato toeschrijft. Die kritiek op het argument vind je zelfs terug in de moderne secundaire literatuur. Justin Gosling, een beroemde Plato-geleerde, meent bijvoorbeeld dat Plato dit krakkemikkige idee nog op de plank had liggen en het in wanhoop nog ergens in de dialoog heeft gefrommeld. Maar volgens mij is dat argument veel verfijnder en overtuigender dan vaak wordt gedacht.
‘Plato’s analyses van genot vind zelfs bij moderne psychologen terug.’
Plato poneert niet zomaar uit metafysische grootspraak dat genot een genesis is. Als je goed onderzoekt wat genot precies is, zo stelt hij, dan ontdek je dat het een proces van herstel is, waarin een verstoorde, natuurlijke harmonie of balans opnieuw tot stand wordt gebracht. Een standaardvoorbeeld is een koud glas water drinken op een hete zomerdag: het genot dat je voelt, komt voort uit het herstel van een balans, je rehydrateert jezelf en je koelt af. De hedonist die beweert dat we actief genot moeten najagen en ons leven daarom draait, committeert zich volgens Plato daarmee dus ook aan het najagen van zaken zoals dorst en oververhitting en daarmee, absurd genoeg, aan het najagen van toestanden die pijn doen. Dat is uitgerekend datgene waar een hedonist niets van moet hebben. Sterker nog: in de ogen van een hedonist is pijn is het enige wat echt slecht is.
Daarnaast suggereert het genesis-argument dat genot iets glibberigs is waar je nooit echt grip op kunt krijgen. Zodra de balans weer hersteld is, verdwijnt ook het genot en kun je weer opnieuw beginnen. Daardoor kan het niet het hoogste goed zijn.
Als je genot in het centrum van je leven plaatst, zo meent Plato, dan leid je al met al een leven dat er van de buitenkant absurd uit ziet en daarom kan genot niet het hoogste goed zijn. Dit is wat ik een existentiëlereductio ad absurdum noem.
Nietzsches ongelijk
Over het algemeen zie je dat Plato in de westerse traditie vaak wordt afgeschilderd als een genotshater—een conservatieveling of een soort christen avant la lettre die uit preutsheid of haat voor het leven anti-hedonist geworden is, zonder dat hij daar goede argumenten voor heeft. Friedrich Nietzsche is een van de aanstichters van dit beeld geweest. Wat mijn interpretatie laat zien is dat Plato daar juist wel goede argumenten voor heeft, waarvan het genesis-argument er maar één is. Zijn analyses zijn nog steeds uitermate relevant en interessant. Nietzsche heeft dus ongelijk.
Neem weer dat genesis-argument. Het is geworteld in een goed doordachte theorie over wat genot precies is, die we later ook terugvinden bij onder andere Arthur Schopenhauer en Sigmund Freud en zelfs bij moderne (evolutionair) psychologen. Plato combineert die theorie in zijn genesis-argument met heldere en overtuigende ideeën over de voorwaarden waaraan iets moet voldoen om hoogste goed te kunnen zijn. Dat een goed leven er niet absurd of irrationeel mag uitzien, en dat het niet kan neerkomen op het rusteloos najagen van dingen die je toch niet te pakken krijgt, zijn ideeën die zelfs Aristoteles dankbaar kopieerde in zijn Nicomacheïsche Ethiek—ook al vond hij het genesis-argument zelf geen succes.
Bovendien laat mijn interpretatie zien dat volgens Plato genot niet per se iets slechts is. Er is niks mis met individuele ervaringen van genot, die hebben gewoon waarde. De centrale gedachte is dat je pas in de problemen komt als je beweert dat genot het hoogste goed is.
Er is volgens mij geen periode in de geschiedenis van de westerse filosofie waarin zo uitvoerig en diepgravend is nagedacht over genot als in de Griekse en Romeinse oudheid. Het is daarom geen toeval dat beroemde filosofen als Gilbert Ryle, Michel Foucault en Donald Davidson zich allen in de Grieken verdiepten om meer grip op dit thema te krijgen. Maar de meeste mensen, zelfs utilistische denkers zoals John Stuart Mill en Jeremy Bentham, gaan ervan uit dat genot een concept is dat voor zich spreekt. Plato laat zien dat genot veel ingewikkelder in elkaar steekt dan op het eerste gezicht lijkt.”
This post is also available in: English