SEM DE MAAGT (1987)

SEM DE MAAGT (1987)

Sem de Maagt behaalde in 2011 zijn master (cum laude) in de filosofie aan de Universiteit Utrecht (UU). Aan diezelfde universiteit promoveerde hij in januari 2017. Tegenwoordig werkt hij als universitair docent ethiek en politieke filosofie aan het Departement Filosofie en Religiewetenschappen van de UU. Sem heeft ook zijn sporen verdiend buiten de strikt academische filosofie. Zo is hij medeauteur van Ik: filosofie van het zelf (Boom, 2017), dat van 2018 tot 2021 verplichte leerstof is voor het Havo-eindexamen filosofie. Daarnaast is hij mede-oprichter en redacteur van het filosofieblog Bij Nader Inzien.

EEN AANTREKKELIJK FUNDAMENT VOOR EEN UNIVERSELE MORAAL

Veel hedendaagse ethici hebben last van een tunnelvisie als het om de grondslagen van de ethiek gaat. Volgens Sem de Maagt is hun zoektocht naar ‘morele feiten’ gedoemd om te mislukken. Ook hun massale omarming van John Rawls’ methode van het ‘reflectief evenwicht’ leidt allesbehalve tot een objectief fundament voor morele principes. In zijn proefschrift probeert Sem die impasse te doorbreken.

“Dagelijks lopen we tegen morele vraagstukken aan. Mag je je vermogen aan je kinderen nalaten? Hebben we de plicht om vluchtelingen op de vangen? En is het onze taak om een leefbare aarde achter te laten voor toekomstige generaties? Dat zijn slechts een paar voorbeelden. Maar hoe kunnen we onze antwoorden op dit soort morele vragen rechtvaardigen? Daar draait mijn proefschrift om. We kunnen morele uitspraken niet zomaar met empirisch onderzoek onderbouwen. En toch lijken ze niet louter subjectief. Ze vallen onder een andere categorie dan kwesties van smaak. Het maakt bijvoorbeeld niet zo veel uit of jij van Bob Dylan uit de jaren zestig houdt, terwijl ik de voorkeur geef aan de oude, grommende blueszanger Dylan. Maar wanneer iemand beweert dat slavernij geoorloofd is, dan heeft die persoon het op een of andere manier bij het verkeerde eind. Op basis waarvan kunnen we met andere woorden objectieve uitspraken over moraal doen? Ik probeer een alternatief te bieden voor het dominante antwoord op deze vraag binnen de hedendaagse filosofie.

Tunnelvisie

De meeste filosofen die ervan uitgaan dat er zoiets bestaat als morele objectiviteit, hangen een zogeheten ‘moreel realisme’ aan. Volgens hen moeten morele uitspraken corresponderen met morele feiten, zoals de uitspraak ‘Er staat hier een tafel’ waar is als er hier daadwerkelijk een tafel staat. Vervolgens vechten filosofen elkaar de tent uit over de vraag wat die feiten zijn. En ze kúnnen hier ook niet uitkomen, omdat morele uitspraken de wereld niet beschrijven, maar ons vertellen wat we moeten doen. Een morele uitspraak moet zich niet schikken naar de wereld. Het is juist de wereld die zich moet voegen naar die uitspraak.

De meeste ethici en politiek filosofen hangen behalve het moreel realisme, ook het ‘reflectief evenwicht’ van de Amerikaanse filosoof John Rawls (1921-2002) aan. Die methode van Rawls werd zo populair dat er volgens diverse auteurs geen alternatief voor is. Neem het principe: ‘Mensen zijn vrij om te doen met hun geld wat ze willen.’ Dat is conform het reflectief evenwicht gerechtvaardigd als het niet in strijd is met mijn morele intuïtie, bijvoorbeeld dat het niet fair is als de overheid erfbelasting heft over mijn vermogen. Het principe dat iedereen met zijn centen moet kunnen doen wat hij of zij wil, moet bovendien ook aansluiten bij andere relevante, niet-morele overwegingen. Dat zijn overtuigingen in de trant van: mensen gaan minder hard werken of minder sparen als ze geen geld kunnen nalaten. Als je Rawls volgt, pendel je dus heen en weer tussen algemene morele principes, morele oordelen en andere relevante overwegingen om uiteindelijk uit te komen tot wat hij ‘een coherent web van morele overtuigingen’ noemt.

Zowel het moreel realisme als het reflectief evenwicht hebben bij ethici tot een tunnelvisie geleid.

Het probleem van deze methode is dat je hiermee elk denkbare morele positie kunt rechtvaardigen: je kunt er zowel een pleidooi voor als tegen het erfrecht houden. Voorstanders van die theorie slagen er dan ook niet in om een redelijk van een minder acceptabel evenwicht te onderscheiden. Daarnaast vind ik het zeer problematisch dat zo veel filosofen zonder al te veel onderbouwing één specifieke methode accepteren.

Zowel het moreel realisme als het reflectief evenwicht hebben bij ethici tot een tunnelvisie geleid. Die heb ik proberen open te breken.

Tegenwicht

Als alternatief verdedig ik hiervoor het zogenaamde Kantiaans constructivisme. Volgens die theorie is moraal niet iets wat we ‘ontdekken’ – wat het moreel realisme impliceert – maar iets wat we zelf ‘maken’ of ‘construeren’. Toch zijn Kantiaanse constructivisten geen relativisten. Volgens hen is de juistheid van morele uitspraken niet afhankelijk van toevalligheden zoals de cultuur waar iemand deel van uit maakt of het tijdperk waarin iemand is geboren. Er zijn wel degelijk morele oordelen die iedereen moet accepteren, ongeacht zijn of haar achtergrond. En dat is precies wat dat constructivisme Kantiaans maakt.

Volgens deze theorie bestaan er veel verschillen tussen mensen, maar hebben ze allemaal met elkaar gemeen dat ze bepaalde doelen in hun leven stellen. Zo’n doel kan zijn om een goede voetballer te worden, een uitstekende banketbakker, moeder of filosoof. De moraal heeft dan als functie de middelen te beschermen die we nodig hebben om überhaupt doelen te kunnen realiseren, of we nu voetballer of filosoof willen worden. Wat je ook nastreeft, je hebt bijvoorbeeld altijd een bepaalde mate van vrijheid, welzijn en de hulp van anderen nodig.

De grote aantrekkingskracht van het Kantiaans constructivisme is dat het de universaliteit van de moraal probeert te funderen, zonder een beroep te doen op het bestaan van mysterieuze morele feiten. Daarom is het volgens mij ook veel overtuigender dan het moreel realisme. Bovendien biedt het een mooi tegenwicht tegen al die politici en opiniemakers die tegenwoordig de neiging hebben om een universele moraal te funderen in ‘onze’ Joods-christelijke cultuur of in specifiek Westerse waarden. In die redeneertrant wordt de context waarin het idee van een universele moraal voor mogelijk werd bedacht, de zogenaamde context of discovery, verward met datgene wat de universele moraal rechtvaardigt, de context of justification. Denken dat mensenrechten intrinsiek verbonden zijn met de joods-christelijke traditie is net als beweren dat de zwaartekrachtwet alleen geldt voor Britten die appels uit bomen zien vallen.

Sem de Maagt, Constructing Morality, Transcendental Arguments in Ethics, Utrecht, januari 2017.

Voor meer informatie, neem contact op met het  secretariaat van ozsw mail: secretariaat [at] ozsw.nl