TAMARINDE HAVEN
Tamarinde studeerde psychologie (bachelor) aan de Universiteit Groningen en Mind, Language and Embodied Cognition (master) aan de Universiteit van Edinburgh. Haar promotieonderzoek maakt deel uit van het project The Epistemic Responsibilities of the University (Abraham Kuyper Instituut, Vrije Universiteit). Als PhD-studente behaalde ze ook een master epidemiologie (VUmc). Voor de geesteswetenschappen van de VU ontwikkelde ze het curriculum ‘wetenschappelijke integriteit’. In het voorjaar 2020 was ze scholar in residence voor het non-profit Center for Open Science (Virginia, VS).
‘Als filosoof bekijk ik sociaalwetenschappelijke theorieën met een zekere afstand’
Achteraf je onderzoeksvraag aanpassen, omdat er uit je studie andere resultaten voortkomen dan je aanvankelijk verwacht had. Ongewenste resultaten verzwijgen. Ideeën van collega’s jatten. Bewijsmateriaal vernietigen. Waarom doen wetenschappers dat? Tamarinde Haven wijdt er haar dissertatie aan. Ze combineerde hiervoor empirisch en filosofisch onderzoek.
Tijdens mijn studie ben ik best sceptisch over de wetenschappen geworden. Ik vond de academie een bubbel die aansluiting mist bij het gewone leven. De academische psychologie was in mijn ogen te veel gefixeerd op mini-ontdekkingen in de neuropsychologie, maar ging voorbij aan grotere vragen zoals: Wat is de menselijke geest? Hoe werkt die? Wat levert neuropsychologisch onderzoek op? Bovendien had ik het idee dat onderzoekers vaak liever resultaten rapporteren die hen in een goed daglicht zetten dan uitkomsten publiceren die recht doen aan de complexe onderzoeksrealiteit. Dus toen de vacature langskwam voor mijn PhD-onderzoek dacht ik: of je wordt cynisch over de wetenschap, of je grijpt je kans om er wat aan te doen.
Verzwijgen en bijstellen
In mijn dissertatie combineer ik filosofisch en empirisch onderzoek. Er bestaat een hele wirwar aan theorieën over menselijk wangedrag, die allemaal van andere hypotheses uitgaan. Je hebt bijvoorbeeld de organisational justice theory, afkomstig uit de sociologie, die veronderstelt dat mensen eerlijk handelen, als ze ook eerlijk behandeld worden door de organisatie waarvoor ze werken. Toegepast op academici gaat het dan vooral om het onderzoeksklimaat waarin zij werken. Hoe meer zij dat klimaat als oneerlijk ervaren, hoe meer ze geneigd zullen zijn tot wetenschappelijk wangedrag, bijvoorbeeld ongewenste onderzoeksresultaten verzwijgen of achteraf je onderzoekshypothese bijstellen.
De rational choice theory, die uit de economie komt, gaat er vanuit dat mensen een kosten-baten analyse maken en op basis daarvan voor de meest efficiënte keuze gaan: wat levert het op om eerlijk te handelen en wat is het voordeel van oneerlijk gedrag? Morele schade kan dan een van de nadelen zijn die al dan niet opwegen tegen de voordelen van wangedrag.
Bij al die theorieën heeft een psycholoog de neiging om te zeggen: hoeveel evidence is er voor theorie A, B of C? Als filosoof ga je deze theorieën eerder met een zekere afstand bekijken. Zelf heb ik onderzocht in hoeverre vier soorten theorieën uit de economie, sociologie, criminologie en de psychologie daadwerkelijk helpen om wetenschappelijk wangedrag te verklaren. Om daarachter te komen, paste ik die theorieën toe op een de goed gedocumenteerde casus van de voormalige hoogleraar Diederik Stapel. Sluiten de aannames van sommige theorieën elkaar uit? Welke theorieën zijn te combineren en hoe dan? Als je een complex fenomeen als wetenschappelijk wangedrag echt wil begrijpen en – nog beter – wilt voorkomen, is het zaak om die theorieën op een juiste manier in te zetten.
“Begeleiders: blijf ook je soft skills ontwikkelen.”
Daarnaast heb ik gekeken naar publicatiedruk. Uit eerder onderzoek naar wetenschappelijke integriteit is namelijk gebleken dat door die druk onderzoekers eerder de neiging hebben hun boekje te buiten gaan. In eerdere studies naar publicatiedruk werd alleen gekeken naar de houding van wetenschappers ten aanzien van die druk. Wat vinden ze ervan? Maar eigenlijk kom je er pas achter of er sprake is van publicatiedruk, als je onderzoekers ook vraagt of ze er stress door hebben en genoeg ‘hulpbronnen’ hebben om met die stress om te gaan. Denk daarbij aan goede begeleiding door leidinggevenden of steun van collega’s als je met een lastige editor te maken krijgt.
Toekomstige generaties
Misschien wel het meest opvallende resultaat van mijn promotieonderzoek is dat academische ‘tussenlaag’ – postdoc onderzoekers en universitair docenten – weliswaar relatief veel stress ervaart, maar vooral promovendi last hebben van ontoereikende begeleiding. Vaak is de hoop op integerder onderzoek gevestigd op toekomstige onderzoekers. Men roept dan dingen in de trant van: leid nieuwe generaties onderzoekers anders op, die oude rotten in het vak verander je toch niet meer. Maar als PhD-studenten zich door gebrek aan adequate begeleiding nu al slecht behandeld voelen en ook nog eens in een klimaat terecht komen waarin selectief rapporteren van resultaten eerder regel dan uitzondering is, dan is het maar de vraag of die verwachting uitkomt.
Mijn advies aan afdelingshoofden op de universiteit is dan ook: organiseer gesprekken over wetenschappelijke integriteit en vraag je onderzoekers om na te denken over de dilemma’s die ze daarbij tegenkomen. Die gesprekken moeten meer zijn dan praatjes bij het koffiezetapparaat. Stap van je eigen hiërarchische positie af en deel ook je eigen visie op integriteit met je ‘ondergeschikten’, dat helpt hen ook om beter te begrijpen waarom bepaalde beslissingen genomen worden.
Aan begeleiders van promovendi zou ik willen zeggen: wees een rolmodel met je eigen onderzoek en neem je taak als begeleider serieus. Blijf ook je soft kills zoals goed luisteren of coachen ontwikkelen.
En aan promovendi: spreek je verwachtingen expliciet aan je begeleider uit en nodig hem of haar uit dat ook ten aanzien van jou te doen. Dat voorkomt veel teleurstellingen.
This post is also available in: English